Reisverslag van dag tot dag:
Mali
Bamako , Sikasso ,
Sevaré , Dogon trektocht ,
Songo , Mopti ,
Pinasse tocht , Timboektoe
, Douentza , Djenné ,
Ségou
Anitjé een groet uit Mali
Vrijdag 3 maart
We worden wakker in een witte wereld. Het heeft vannacht weer stevig gesneeuwd.
Om even voor 7 uur staat onze schoondochter bij ons voor de deur. Ze brengt ons,
een beetje glijdend zo nu en dan, naar het station. We kunnen de trein van 7.19
uur nog halen. We kopen een kaartje en nemen afscheid van haar.
Is de trein eerst lekker warm, het wordt al snel kouder. In Zwolle wordt
omgeroepen dat de trein kapot is en moeten we overstappen. Verder gaat alles
prima en zonder vertraging komen we vroeg op schiphol aan.
Het vliegtuig naar Casablanca heeft wel vertraging door het slechte weer in
Amsterdam. We moeten tot 14.30 uur wachten, maar dan vertrekken we. De reis gaat
nu echt beginnen.
Om 18 uur komen we op het vliegveld Mohamed V aan. Er is een stadstour gepland,
maar door de vertraging komt dit een beetje in de verdrukking. Het vliegveld
ligt 30km buiten de stad en we zitten midden in de avondspits onderweg naar de
grote moskee. We kunnen in sneltreinvaart de moskee bezichtigen.
Koning Hassan II gaf opdracht tot de bouw van deze moskee die "in het uiterste
Westen” van de islamitische wereld een symbolische waarde moet zijn voor Noord-
Afrika, zoals het Vrijheidsbeeld, dat is voor Noord- Amerika". De wanden zijn
bedekt met fijn geciseleerde pleisterkalk en mozaïekwerk. Het dak bevat een
aantal bewerkte cederhouten koepels. Het geheel heeft een oppervlakte van 20.000
m². De minaret is 200 m hoog. In de gebedsruimte kunnen 25.000 gelovigen en op
het voorplein kunnen zich nog eens 80.000 pelgrims verzamelen.
Hierna gaan we snel nog iets eten. Zodra de laatste hap van het toetje is
doorgeslikt staan we ook weer buiten en komt de bus die ons weer naar het
vliegveld zal brengen er al weer aan. Maar al dat gehaast was niet nodig
geweest, ook het vliegtuig naar Bamako heeft een uur vertraging. Om 4 uur ´s
ochtends landen we op het vliegveld Senou in Bamako. We rijden naar Hotel Behan.
Hier vallen we om 6 uur meteen in slaap.
We gaan na een korte (nacht)rust naar het
centrum van Bamako. Het straatbeeld van Bamako wordt bepaald door ontelbare
toeterende taxibusjes en een komen en gaan van mensen in (soms) prachtige
kleurrijke gewaden. Maar ook lopen er mensen in gescheurde shirts en oude
spijkerbroek. Centraal gelegen is de grote markt. Hier en in de nauwe straatjes
kun je voor al je inkopen terecht. De moskee is de ontmoetingsplaats van
gelovigen, bedelaars en verkopers van religieuze attributen. Dat het animisme
een belangrijke plaats inneemt in het leven van alledag is duidelijk zichtbaar
op de fetishmarkt. Gedroogde salamanders, apenschedeltjes, fijngestampte kruiden
en zeldzame stenen moeten een einde maken aan allerlei kwalen. De hoofdstraten
zijn geasfalteerd, maar de zijstraten zijn onverhard. Auto’s laveren tussen
diepe kuilen, spelende kinderen en loslopende geiten.
We hebben het erg warm, de overgang is ook wel erg groot van de sneeuw naar
40°C. De combinatie hitte, te kort slaap en de drukte is een beetje veel.
Ook zijn er voortdurend mensen bezig je aandacht te trekken, meestal om iets te
verkopen. (Bijvoorbeeld een spijkerbroek uit de stapel van 15 die de verkoper op
zijn hoofd draagt.) We besluiten even een time out te nemen in het museum.
Onderweg komen we langs het station, we vinden dit gebouw niet echt bijzonder.
In het museum is het heerlijk koel door de airco. Hier krijgen we een goed
overzicht van Mali's cultureel erfgoed. De vaste tentoonstelling laat prachtig
bewaard gebleven maskers, sculpturen, textiel en aardewerk zien. Het museum is
een pionier op het gebied van het terugvorderen van het geroofde cultureel
erfgoed. Ook is er een tijdelijke fototentoonstelling van zwart/wit foto´s.
Een beetje afgekoeld gaan we op zoek naar een internet adresje. We vragen zo
hier en daar eens. Een jongen zal ons brengen, maar we moeten natuurlijk eerst
even in zijn shop kijken. Uiteindelijk vinden we het juiste adres en laten het
thuisfront weten dat we goed, zij het wat laat, zijn aangekomen.
´s Avonds gaan we eten bij San Toro, een leuk restaurantje. We krijgen een
heerlijke cocktail zonder alcohol, maar met ananas, gember en nog wat ander
vruchtensap vooraf. Tijdens het eten wordt er op de Kora gespeeld. Dit is een
traditioneel Malinees instrument: een enorme, met leer bespannen, halve kalebas,
waaruit een stok omhoog steekt. Tussen de klankkast en de stok zijn 21 snaren
gespannen.
Na een capitaine, (nigerbaars), te hebben gegeten gaan we per taxi naar het
hotel terug.
We
laten de drukte van de stad achter ons en gaan met de bus op weg naar Sikasso.
De 'brousse' wordt langzaam dichter, maïs- en gierstvelden, katoenplantages en
mangoboomgaarden typeren het landschap.
Onze eerste stop vandaag is bij een Bambaradorpje .
De Bambara, met 3 miljoen mensen, vormen de belangrijkste bevolkingsgroep in
Mali. Het zijn van oorsprong akkerbouwers die zich vooral tot het telen van
gierst beperkten. Tegenwoordig verbouwen ze ook katoen en rijst en oefenen
allerlei andere beroepen uit. Ze wonen in het relatief dicht bevolkte centraal
en zuid Mali, waar de grootste steden Bamako en Segou liggen. De Bambara zijn
islamitisch, maar niet streng in de leer. Van de volken zijn de Bambara het
modernst. Veel van hun oude gebruiken zijn verloren gegaan. Getuigen van hun
oude Afrikaanse cultuur zijn onder meer antieke beelden en maskers.
In dit Bambara-dorp worden veel karité noten verbouwd. Karitébomen groeien
alleen in de Sahel regio in Afrika. Ze staan in de vrije natuur en het duurt 15
jaar voor ze hun eerste noten produceren. De opbrengst is erg afhankelijk van de
hoeveelheid neerslag in het voorgaande jaar. Gemiddeld produceert een boom
tussen de 12 en 15 kg droge noten per oogst. Een boom kan meer dan 100 jaar
productief zijn. Iemand uit het dorp vertelt hoe de noten verwerkt worden:
*We moeten de noten na de oogst zo snel
mogelijk koken. Daarna worden ze gedroogd . Dit voorkomt inwerking van
schimmels. Om te controleren of de noot echt droog is moet hij een droog geluid
geven als je hem schudt. Daarna bewaren we de noten op een droge opslagplaats.
Als we tijd hebben om de noten te verwerken, halen we eerst de amandelen uit hun
doppen. We sorteren de amandelen en bewaren alleen die amandelen die van goede
kwaliteit zijn: vochtige of beschimmelde exemplaren worden verwijderd. We wassen
de amandelen en drogen ze in de zon. Daarna worden ze in stukken gehakt.
* De gehakte amandelen worden geroosterd en gemalen. Dit gebeurt met de hand of
mechanisch.
* De pasta, die het resultaat is van het maalproces wordt gekarnd. De emulsie
die verkregen wordt door de karnen wordt meerdere malen gewassen tot het water
helder is.
* De schone emulsie wordt gekookt en de laatste deeltjes vuil die aan de
oppervlakte verschijnen, worden verwijderd. Het kookproces wordt gestopt als
witte bellen de oppervlakte breken.
* We laten de vloeistof afkoelen en rusten en gieten het daarna in een pan. We
koken de boter nog een keer heel zachtjes, om achtergebleven restjes water uit
de boter te verwijderen. Na afkoeling wordt de vloeibare boter door een fijn
geweven doek gefilterd. Daarna wordt het zodanig opgeslagen dat er geen vuil of
stof bij kan. De verpakking wordt pas afgesloten als de boter koud is, want
anders zou er door condensatie vocht in de boter kunnen komen.
* De boter wordt gebruikt om op de huid te smeren.
* De bladen van de boom worden gebruikt om je mee te wassen. Dat is ook goed
tegen de malaria. Ze worden dan eerst gekookt en met dat water moet je je
wassen.
Na al deze informatie lopen we het dorp door.
Er zijn heel veel kinderen om ons heen die ons een hand willen geven. Met aan
iedere hand een paar kinderen, die een fikse snottebel hebben, brengen we een
bezoek aan de dorpsoudste. Deze is herkenbaar aan zijn witte muts.
Ook wijst een vrouw heel trots op een boom en op haar huisje. Eerst begrijpen we
niet wat ze nu precies bedoeld, maar ze wil ons vertellen dat de boom waar we nu
bij staan haar boom is. Het is hier namelijk zo dat de boom altijd in bezit
blijft van de familie. Ook al verkoop je het land, de boom blijft jouw eigendom.
Je kunt het vruchtgebruik wél aan iemand anders geven. We maken hier heel wat
foto´s. Een rolletje is zo vol.
We stappen weer in de bus en rijden verder naar het zuiden, richting Sikasso.
Het landschap wordt langzamerhand dichter en groener. De savanne wordt af en toe
onderbroken door maïsvelden, een mangoboomgaard en katoenplantages. Soms doet
het ons even aan Azië denken. Onze eerste indruk is dat de het hier schoner is.
Opeens zien we vrouwen ons tegemoet komen lopen. Ze dragen alles wat ze bij zich
hebben op hun hoofd. Het ziet er door de fleurige kleren die ze dragen heel leuk
uit. We moeten nu wel in de buurt van de tweede stad van Mali, Sikasso zijn.
Hoewel het toch nog wel een eindje rijden is met de bus. We slapen in het
Mamelon hotel en eten heerlijk bij La Vieille Marmite. Dit is een echt Malinees
restaurantje. We hebben het op goed geluk gevonden want we hebben geen
plattegrond van Sikasso in de planet staan en straatverlichting hebben ze hier
niet. We vragen het even en prompt worden we door een jongetje er heen
gebracht.
Maandag 6 maart Dag 4 Sikasso
Sikasso, de stad van de Senufo bevindt zich in het centrum van de
Kénédougoustreek. Het typische plattelandsstadje heeft een tumultueuze
geschiedenis achter de rug getuige de overblijfselen van de tata's: oude
verdedigingswallen die de stad in de 18e eeuw moesten beschermen ten tijde van
militaire confrontaties. Op de grote heuvel in het centrum van de stad (de
Mamelon) bevond zich ooit een heilig bos bezield met een geest die de stad
behoedde voor het kwaad. Het animisme speelt een belangrijke rol in het leven
van de Senufo. Ook de maskerdansen zijn hier een belangrijke cultuur uiting.
Over deze dansen is maar weinig bekend, omdat ze in tegenstelling tot de Dogon,
strikt geheim zijn. De maskers worden niet in het openbaar getoond.
´s Morgens gaan we met de bus naar Misirikoro. Dit ligt zo´n 12 km van Sikasso.
Hier worden we bij de heilige grotten van Misirikoro, (dit betekent moskee)
afgezet. Dit is een vrijstaande rots met gangen, die al eeuwenlang een
cultusplaats voor de bevolking is. Een gedeelte van de grot wordt door animisten
gebruikt, terwijl een ander gedeelte dienst doet als moskee. In de grot van het
moskee gedeelte woont een kluizenaar die zich van de wereld heeft
teruggetrokken. Hij schijnt hier al 19 jaar te wonen. Voor de grot zit een
jongeman te bidden. Hij lijkt zich niets van ons aan te trekken, hij blijft maar
murmelen.
Aan de andere kant is de grot van de animisten. Hier wordt allereerst een kip
geslacht omdat je blij bent dat je hier veilig bent aangekomen. Daarna brengen
de mensen hun offer om dingen aan de geesten te vragen. Vervolgens wachten ze
tot hun wens uitkomt. Als die dan uitkomt neem je een schaap of een geit mee om
te slachten als dank.
Hier zien we de eerste boababboom. De bomen zijn in deze tijd van het jaar in
rust.
Ook staan er veel bomen met rode balletjes, dit zijn een soort acaciabomen. De
rots en de roodachtige grond doen ons vaag aan Australië denken.
Het is al weer lekker warm geworden. We lopen naar het dorpje toe. Een
Amerikaanse hulporganisatie heeft een wasplaats buiten het dorp neergezet, Nu
kunnen de mensen hier iets buiten het dorp kunnen wassen. Zo wordt voorkomen dat
er niet allemaal waterpoeltjes in het dorp komen, waar de muggen zich weer
kunnen vermenigvuldigen.
Sikasso, het hart van het groene zuiden oefent een grote aantrekkingskracht uit
op de Malinese boer. We maken ook kennis met de bijzondere landbouwmethodes van
de Senufo: zij verbouwen hun aardappels op kleine heuveltjes en graven om de
paar meter een diepe put om zo de akkers gemakkelijk te kunnen bevloeien. Ook
zien we de aparte bouwstijl van de Senufo. De dorpjes worden opgesierd met vele,
ronde graanschuurtjes voorzien van een klein deurtje dat toegang biedt tot het
opgeslagen voedsel. Ze staan een eindje boven de grond zodat de beesten en ander
ongedierte niet bij het graan kan komen.
Halverwege zit een vrouw poffertjes te bakken van gierst, weer gebakken in de
karotéboter. We mogen een paar proeven. Het is voor ons een beetje erg vet, maar
de smaak is goed.
Ook staat er nog een cashewnotenboom in het dorpje. We hebben nog nooit zo´n
boom gezien. De cashewnoot is het zaad van Anacardium occidentale. Dit zaad
bevat een giftige stof (cardol), dat ernstige huid -irritaties kan veroorzaken.
Cashewnoten worden gefrituurd of met hete lucht geroosterd, waardoor ze het gif
kwijtraken. De cashew-appel is de vruchtsteel van de cashewnoot. De vruchtsteel
zwelt bij rijping sterk op en zit als een 5 - 10 cm grote peervormige gele of
rode schijnvrucht op de veel kleinere noot. Het vrucht vlees is zacht, sappig en
zoetzuur aromatisch van smaak. In tegenstelling tot de onbewerkte noot, is de
cashew-appel niet giftig en kan rijp van de boom worden gegeten. De cashew-appel
bevat veel vitamine C. Omdat de cashew-appel na de pluk slechts enige dagen
houdbaar is, komt hij in tegenstelling tot de cashewnoot nooit in westerse
landen op de markt.
Na deze tour worden we weer bij ons hotel afgezet en houden we een siësta tot
het iets minder warm is. Daarna nemen we een kijkje op de markt en kopen wat
vers fruit zoals mango´s en een ananas. Op het terras van de Bamboobar gaan we
onder het genot van een heerlijk koel biertje mensen zitten kijken.
We hebben een lange reisdag voor de boeg.
Onderweg passeren we diverse katoenplantages. Katoen is het belangrijkste
exportproduct. Vele dorpjes hebben zich georganiseerd in coöperaties en danken
hun bestaan aan de katoenteelt. Naarmate we richting het noorden rijden
verandert de omgeving. De rode aarde maakt plaats voor grijs leem,
termietenheuvels en baobabs vormen een fraaie decoratie in het leger wordende
landschap. We komen van het subtropisch gebied weer terecht in de zone van de
veel drogere Sahel. Dit is de droge zone gelegen tussen de savannes en de
Sahara. Het woord komt van het Arabische sahil, wat oever betekent. Wij dachten
altijd dat met de Sahel de woestijn werd bedoeld.
Er zijn onderweg veel politie-controleposten. Natuurlijk moet hier door onze
chauffeur betaald worden.
We komen aan het einde van de dag in Sevaré aan. We zitten in hotel Flandre,
waar we eerst een koud biertje drinken. Na deze koele versnapering gaan we naar
het dorp om water te halen. We vinden het hier wel erg arm. Twee hutjes van
karton en riet staan op een erfje, er scharrelen wat kippen rond en dat is het
dan. Ook is er hier een luchtmachtbasis. Op de heenweg zijn we, denk ik, op
genoeg afstand van de poort voorbij gelopen. Maar op de terugweg lopen we er al
pratend, volgens de (gewapende) bewaker, te dicht langs. De man roept dat er 5
meter tussen ons en de poort moet blijven. We bieden onze excuses maar aan en
vertellen dat we het niet wisten. Het mannetje kan er nu ook om lachen en is
niet boos meer. Streng zijn ze dus wel hier.
Van
maart tot en met mei is het hier de warme tijd. De temperaturen lopen op tot 40°
in de schaduw. In deze periode kan er een hete woestijnwind waaien vanuit het
noordoosten, de harmattan. Deze wind gaat vaak gepaard met stofstormen. Nu die
zijn er vandaag zeker. Het is vandaag helemaal bewolkt. Het is echt een en al
stof.
We vertrekken met de bus naar Sanga. Van hieruit beginnen we onze trekking door
het Dogon gebied. De zon schijnt wel, maar door de stofwolken zie je hem alleen
als en rond bolletje. Het lijkt net of het erg mistig is. Een heel apart
gezicht. Zagen we gister nog veel katoenbomen, hier wordt veel gierst verbouwd.
Zo nu en dan staat er een ezeltje op de weg, na veel getoeter stappen ze opzij.
In Sanga staan de dragers al klaar. Zij zullen onze rugzakken en water naar
beneden brengen. Wij dalen enkel met ons dagrugzakje af naar het eerste dorp
Daga in de Dogonvallei. Het is een vrij steile afdaling en we zijn blij als we
beneden in de vallei zijn.
De invloed van de islam in de Dogoncultuur is nagenoeg afwezig. De strijd voor
behoud van hun eigen cultuur en identiteit is niet alleen een karaktertrek van
dit trotse volk, maar heeft de geschiedenis van dit volk grotendeels bepaald.
Juist door het zelfgekozen isolement zijn de Dogon eeuwenlang verstoken geweest
van elke vorm van moderniteit. De Dogoncultuur is hierdoor uniek.
De Dogon hebben zich gevestigd langs de steile, 200km lange en 300m hoge Falaise
de Bandiagara. Toen de Dogon hier kwamen troffen ze daar een jagersvolk, de
Tellem, aan. Deze leefden in kleine woningen die ze in en tegen de rotswand
bouwden. Tot op heden is niet helemaal duidelijk welke technieken gebruikt
werden om tegen de rotsen op te klimmen. De meeste van deze plaatsen kunnen ook
tegenwoordig nog niet bereikt worden. De Dogon-volkeren dachten dat de
Tellem-mensen vliegen konden of magische krachten gebruikten. Een meer
wetenschappelijke theorie is dat dit in vroegere tijden waarschijnlijk
dichtbeboste gebied, ook rotsen van de klif begroeid waren met planten en
liaan-achtigen, die zodoende een natuurlijke ladder vormden
Twee eeuwen leefden Dogon en Tellem samen. Uiteindelijk raakten ze in conflict.
De belangrijkste oorzaak was het verschil in bestaanswijzen. Naarmate de Dogon
meer land gingen verbouwen, kwamen de Tellem als jagers en verzamelaars steeds
meer in de verdrukking, omdat hun jachtterrein verdween. Uiteindelijk zijn de
Tellem door de Dogon verdreven. Andere volken hadden niet veel belangstelling
omdat de grond in Pays Dogon arm is en de regen onbetrouwbaar. De Dogon kijken
neer op veeteelt. Wat dit betreft zijn ze de tegenpool van de Peul. Er is wel
vee in de Dogon, kippen en geiten scharrelen tussen de hutten hun eigen kostje
bij elkaar. Tussen de dorpen zie soms een kudde koeien. Deze koeien zijn
eigendom van de Dogon maar ze huren Peulmensen in om het vee te verzorgen.
Vooral jonge Peul die zelf nog geen vee hebben doen dit werk. Ze worden deels in
vee uitbetaald . Als ze na een aantal jaren hun eigen kudde bij elkaar hebben
gespaard, trekken ze daarmee terug naar het Peulgebied.
Tot op de dag van vandaag zijn er in het Dogon gebied geen elektriciteit,
waterleiding en wegen. De enige manier om je te verplaatsen is te voet of op een
ezelskar. Ook heb je een gids nodig. Zonder gids wordt je door de lokale
bevolking tegen gehouden en mag je niet verder. Ook voor eten en slapen ben je
op de gids aangewezen.
Het toerisme in de Dogonvallei is redelijk gereguleerd. In ieder dorpje wordt
belasting betaald, die ten goede komt aan de gemeenschap. In ieder dorp wordt
ook respect betuigd aan de Chef de Village, meestal door een schenking van
kolanoten, zoals de lokale traditie dat voorschrijft. Onze gids Sibril zorgt dat
dit allemaal in goede banen wordt geleid.
De Dogon gemeenschap kent een duidelijke onderverdeling in maatschappelijke
groepen die echter meer naast elkaar staan, dan dat er een duidelijke hiërarchie
is. De grootste groep is de landbouwers, dan de wevers, leerbewerkers en smeden.
Er worden geen huwelijken gesloten tussen de leden van de verschillende groepen.
Ook de vrouwen hebben verschillende taken, deze worden bepaald door de groep
waartoe ze behoren.
De weversvrouwen verven, de vrouwen van smeden bakken potten. En de vrouwen van
de leerbewerkers bewerken kalebassen. De vrouwen van de landbouwers hebben hun
eigen taken op het land.
Na
de afdaling staat er een lunch klaar. Een uurtje later gaan we weer uitgerust op
weg de vallei in. De trekking door de Dogonvallei is een van de hoogtepunten van
onze reis, maar ook het zwaartepunt.
Als we verder lopen, ruiken en zien we veel uien liggen. De Dogon zijn
akkerbouwers die op de vlakte beneden gierst en sorghum verbouwen. Op het
plateau boven de falaise groenten en speciaal uien en tomaten. De uien zelf
worden veel geëxporteerd, maar de velletjes van de uien worden fijn gestampt en
worden als smaakmaker door hun eten gebruikt. Op het plateau hebben de Dogon te
maken met een rotsbodem waar bijna niets wil groeien, maar de Dogon brengen
aarde naar boven. Ze leggen tuinen aan die met stenen bij elkaar worden
gehouden. Naast deze enorme inspanning moeten ze ook nog water naar boven
brengen. Ze staan ook bekend als harde werkers en komen als ze in de grote
steden naar werk zoeken eerder aan de slag dan de andere Malinezen. De meeste
producten die men verbouwd zijn voor eigen gebruik, behalve de uienbol. Die kun
je overal op de markt kopen. Een ander typisch product is de Dolo. Dit is
gerstebier dat voornamelijk op marktdagen wordt gedronken. Het wordt in grote
kalebassen geschonken waarin het bier staat te gisten, het is net of het kookt.
Onderweg komen we langs een markt. Het is een en al kleur. Het is halverwege de
middag, dan is de markt op zijn drukst. We schieten hier zo weer een rolletje
vol. Ik begin te denken dat ik te weinig fotorolletjes bij heb. In de
Dogonvallei is net als op andere plaatsen in Mali, het hoogtepunt van de week.
Het is niet alleen een plek om te handelen, het is ook een feestelijke
aangelegenheid waar je mensen uit andere dorpen ontmoet en nieuwtjes uitwisselt.
De markt heet in het Dogon ewè, ofwel “daar waar men iets kan kopen” . De
indeling op de markt is aan regels gebonden. Mannen zitten bij elkaar in de
schaduw onder een afdakje, vrouwen zitten bij elkaar onder de bomen. Als je op
zoek bent naar een bepaald product, vind je verschillende handelaren bij
elkaar.
Aan het einde van de dag komen we in Nombori aan.
Elektriciteit en stromend water is hier niet; je kunt je wassen in een apart
hokje met een emmer water en een beker, de wc bestaat uit een ommuurd gat in de
grond. Tijdens onze trekking wordt er voor ons gekookt. Gezien het feit dat
alles te voet of per ezelkar moet worden aangevoerd in dit gebied, spreekt het
vanzelf dat de maaltijden eenvoudig, maar wel voedzaam zijn. We krijgen een
maaltje cous-cous. Hoe het komt begrijp ik niet, maar ik ben eigenlijk te moe om
te eten. Gelukkig smaakt het Bert beter. We slapen op een dak dat met een trap
bereikbaar is. Nou ja trap, het is een boomstam waar inkepingen in zijn gemaakt.
Het is niet echt gemakkelijk via de boomstam naar beneden te gaan.
Donderdag 9 maart dag 7 Dogonvallei
We worden gewekt door kraaiende hanen en balkende ezels. Het zijn er hier
heel wat. Het is grappig, er begint eentje en een heel koor volgt. Dit wordt dan
weer terug gekaatst door de Falaise.
Na het ontbijt van een stokbroodje met jam gaan we het dorp Nombori bekijken.
Sibril, de gids, vertelt dat de oudste mensen van het dorp boven in wonen. De
jongeren onder aan. Als er mensen sterven mag je hun huis niet gebruiken, je
moet er eerst een ceremonie houden om de geest uit het huis te verdrijven. Als
een oudere sterft, is het een zaak van het hele dorp. Het gaat dan om iemand die
al heel veel heeft meegemaakt. Er worden 2 ceremonies gehouden. Bij de eerste
ceremonie begraaft men de dode en wordt afscheid van het lichaam genomen. Dit
gebeurt meteen na het overlijden. Voor de tweede ceremonie, soms wel anderhalf
jaar later, heb je eerst een goede oogst nodig. Dan wordt afscheid van de ziel
genomen en sturen die ziel naar het dodenrijk.
Het is dus goedkoper om een nieuw huis onder in het dorp te laten bouwen. Je
koopt dan de stenen en nodigt vrienden en familie uit. Het nieuwe huis is dan in
één dag klaar. Je kookt voor iedereen een maaltijd en je hebt een huis. Ook ben
je dan dichter bij de velden en waterputten. Het oude huis brokkelt vanzelf af.
Of er wordt op het dak gedanst door de mannen met maskers tot het dak breekt.
Dan kan de geest er uit opstijgen.
We bekijken eerst Nombori. Onze gids neemt ons mee naar de Togona: de
ontmoetingsplek van de mannen. Het bestaat uit een aantal pilaren, vaak heel
mooi bewerkt, waarop een dak dat bestaat uit balken is gelegd. Hier boven op
liggen de gierststengels van de laatste oogst. Dit zorgt voor schaduw. Hoe meer
lagen het dak telt, hoe hoger het aanzien van de togona. De ruimte onder de
gierststengels is maar een meter hoog. Zodat je er alleen onder kunt zitten. Dit
is om te voorkomen dat mensen hun stem verheffen en ruzie maken. In de togona
moet je altijd de waarheid spreken. Een Dogon kan naar de dorpsoudsten in de
togona gaan en een andere Dogon ter verantwoording laten oproepen. Deze moet dan
in de Togona komen en de zaak wordt opgelost. Als de dorpsoudsten er niet
uitkomen, kunnen zij het hoogste rechtsorgaan raadplegen: de Hogon. Deze functie
is het hoogste dat een Dogon kan bereiken.
De
Hogon is een soort opperpriester. Het is iemand uit de groep van landbouwers,
die wordt gerekruteerd uit de groep van dorpsoudsten en zijn leven in dienst
stelt van de religie en het dorp. De hoogste plek tegen de rotswand is
gereserveerd voor het huis van de hogon. Zijn uitspraken worden gerespecteerd en
zijn onomkeerbaar. Als de hogon langer dan 3 jaar aanblijft, mag hij het symbool
van de schildpad op zijn hut laten aan brengen. Dit staat voor een lang leven.
De persoon die hogon is, wordt zelf als dood beschouwd. Bij zijn aanstelling
wordt meteen zijn begrafenis gevierd. Hij woont dan in zijn huis, dat hij tot
aan zijn dood niet meer zal verlaten. Zijn voedsel en drinken worden apart
bereid door oudere vrouwen die niet meer vruchtbaar zijn. Ook mag hij zich niet
meer in debatten mengen. Hij besteedt een groot gedeelte van zijn tijd aan
offers brengen. Zowel om een god gunstig te stemmen en hem een gunst te vragen,
bv regen of een goede oogst. Maar het kan ook zijn om een god te bedanken voor
de voorspoed die hij het dorp heeft gebracht. Offers bestaan meestal uit
(geiten)bloed en to. De Hogon zit buiten, we mogen hem wel op de foto zetten,
maar niet aanraken. Dus handje schudden is niet gewenst. Zijn huis is versierd
met rood-wit-zwart, wat staat voor bloed, dag, nacht. Naast zijn huis hangen
speren om mee te jagen en iets om slangenbeten te desinfecteren. Ook liggen er
wat fetisjen, deze mogen we absoluut niet aanraken.
De Dogon geloven in één god: Amma. Ze zien zichzelf als een verbintenis tussen
hemel en het aardse leven. Ze beschouwen het leven niet als een doel op zich,
maar als een soort overgangsfase van het ene stadium naar het andere. Deze
levenshouding komt tot uitdrukking in de Kanaga, één van de belangrijkste
symbolen van de Dogon. De kanaga is een figuur dat bestaat uit twee armen die de
hemel in wijzen en twee benen die naar de aarde wijzen. De verbinding tussen de
twee is de mens. Je komt de kanaga tegen als rotsschildering, als versiering van
huizen en togona´s en als masker.
De
oude huizen van de Tellem zijn nu als begraafplaatsen in gebruik. Deze staan
helemaal bovenin de rotsen van de Falaise. We klimmen weer verder naar boven.
Zo´n dikke 200m. We staan nu boven op de Falaise. Wel een erg mooi uitzicht over
de vallei. Het is nog steeds een beetje mysterieus met al dat opwaaiende zand.
Zo nu en dan een baobabboom.
De basis eenheid in de Dogon is de grande familie: man, vrouw, ongetrouwde zonen
en dochters, en getrouwde zonen met vrouwen en kinderen. Het erf van de familie
bestaat uit verschillende rechthoekige lemen woningen en uit verschillende
vierkante hutten die dienen als graanopslag. Boven het dikke lemen dak van de
graanopslag bevindt zich een puntdak van gierststengels om het regenwater af te
voeren. Om de graanopslag van onderaf te beschermen tegen vocht en ongedierte
staat deze op balken of stenen.
In de Dogon dorpen staan speciale hutten waar de vrouwen verblijven als ze
ongesteld zijn. Ze mogen deze dagen de hut niet uit. Voor veel vrouwen is dit
aangenaam, er wordt hun eten gebracht en ze hoeven een paar dagen niet op de
kinderen te letten.
Ze kunnen er zo tot rust komen en er wordt ook voorkomen dat ze in aanraking
komen met een fetisj, de woonplaats van een natuurgeest of een god. De fetisj is
vanwege de bloedoffers die bij hem plaatsvinden, uiterst gevoelig voor bloed.
Mocht dit per ongeluk toch gebeuren, dan staat het dorp groot onheil te wachten.
De vrouwen hebben hier een ondergeschikte rol, maar ze doen meer werk dan de
mannen. Vrouwen staan als eerste op om water te halen. Daarna moet er hout komen
om het middagmaal klaar te maken en verder werken ze de hele dag door.
Tussendoor zorgen ze voor de kinderen.
Opvallend in het Pays Dogon is het aantal baobabs. Ze mogen niet gekapt worden
want deze broodboom is heilig voor de Dogon. Het eigendomsrecht is uitsluitend
overdraagbaar door overerving. Al verkoopt een dogon zijn land, de boom blijft
zijn eigendom., evenals het vruchtgebruik hiervan. Dit leidt nogal eens tot een
conflict. De baobab is ook economisch belangrijk, niet alleen de vrucht wordt
gebruikt ook het blad is eetbaar. De Dogon eten het als groente en verwerken het
in de saus van de to. Van de bast kun je touw maken dat niet rot, dit kun je
goed gebruiken bij het water halen uit de waterputten.
Verschillende heilige dieren die in verband staan met hun tocht naar de Niger:
De tocht van de Niger naar de falaise.
• Luipaard wees de weg
• De krokodil leidde naar het water
• De slang misleidde de vijand
• De vos was raadgever
Al deze dieren mogen niet worden gedood.
We klimmen via een zeer steile kloof naar boven. We lopen via Dourou en
Konsogoulé, waar we lunchen, verder over een beetje rotsachtig plateau naar
Benigmato. Omdat Benigmato boven op de Falaise ligt ziet het er anders uit dan
de andere dorpjes. Hier gaan we ook weer op het dak overnachten. We nemen eerst
een verfrissend drankje. We gaan het dorpje verkennen. We zien kinderen de
uienblaadjes stampen. Er is vandaag markt geweest, de mannen hebben lekker aan
de dolo gezeten en vinden het prima als we foto´s maken. Men kan van te voren
nooit zeggen wanneer ergens markt is omdat de week bij de Dogon maar 5 dagen
duurt ipv 7 dagen, en voor ons dus steeds op een andere dag. Iedereen kent
iedereen, en ook wij worden vriendelijke begroet; 'toubab, ca va?' De vrouwen
van de dorpjes maken naast de traditionele riz sauce ook andere lekkere dingen
klaar. Overal om je heen staan grote aardewerken potten waar het gierstebier,
dolo, in opgeslagen wordt.
Nu komen we bij de jager en tevens medicijnman van het dorp. Aan zijn huisje
hangen dode katten en apen, schedels, slangen, een leguaan. Hij heeft ook een
enorm geweer. Dit wordt geladen met kruit en hij vindt het schitterend om voor
ons een schot te lossen. Het geeft een beste knal.
Ook vertelt Sibril ons dat als er een kind in Pays Dogon geboren wordt, dit met
de ceremonie van Batem gevierd wordt. Het kind ontvangt speciale amuletjes die
het beschermen tegen kwade invloeden en ziektes. De naamgeving gebeurt in
drieën. Ongeveer drie weken na de geboorte toont de moeder de baby aan de hele
grootfamilie en krijgt het kind van de hoofdman zijn eerste naam, de roepnaam.
Enkele dagen later krijgt de baby zijn tweede naam van de grootfamilie van de
vrouw. Deze naam wordt in de praktijk zelden gebruikt. Weer een paar dagen later
krijgt het zijn derde naam van het hoofd van de clan. Deze naam is geheim en
wordt alleen gebruikt tijdens offers aan Ama. In islamitische en christelijke
dorpen krijgen kinderen vaak twee roepnamen: een Dogonnaam en een christelijke
of islamitische naam.
We gaan naar ons logement en maken ons bed op het dak klaar voor de nacht. We
hebben wel spijt dat we geen slaapzakken mee hebben genomen, want koud is het ´s
nachts wel. Op het dak zien we uit over grillig gevormde rotsen en een weidse
vlakte met zandduinen, terwijl de zon haar laatste schaduwen werpt. Deze dag
hebben we tijdens de wandeling weer het dagelijkse leven hier in al haar
facetten meegemaakt; vrouwen die in de schaduw gierst stampen, meisjes die
waterhalen bij de pomp en jongens die de hele dag met geiten op stap zijn.
Halverwege de nacht gaan we beneden op de grond slapen. Er staat een koude wind
en die wind maakt zo´n lawaai dat we er niet van kunnen slapen. Ik heb nogal
pijn binnen in mijn been. Hier word ik niet vrolijk van.
Vrijdag 10 maart dag 8 dogontrek
We krijgen gierstepap (to) als ontbijt, aangevuld met oliebollen. Het smaakt
best goed.
Na het ontbijt komen de mannen uit het dorp een maskerdans opvoeren. Deze spelen
een belangrijke rol bij rituele en sociale evenementen. Zodra iemand zijn
kostuum heeft aangetrokken is diegene onherkenbaar voor de andere mensen en
verandert diegene in het karakter dat door het masker wordt voorgesteld. Het is
een prachtige omgeving hiervoor.
Nu volgt een heftige afdaling naar Doundouro. Voor Bert zijn enkele stukken niet
gemakkelijk. De randen waarlangs gelopen wordt zijn soms wel erg smal en kijk je
ver de diepte in. Het engste deel is zonder twijfel de afdaling langs twee
trappetjes over een diepe kloof. Het zijn net zulke Dogontrappetjes die naar de
daken van de campements gaan. Dan nog een paar vrij recht naar beneden gaande
stukken en staan we met een beetje trillende benen (gedeeltelijk vermoeidheid)
weer beneden in de vallei.
De afdaling is een beetje te veel geweest voor mijn been. Na een lange lunch met
natte doeken om het been ga ik ´s middags op de ezelskar verder. Bert loopt vrij
fit weer het laatste stuk naar Endé. Het is niet erg ver, maar het is erg warm
en dat maakt het vermoeiend. De harmattan wind is gaan liggen en de zon schijnt
nu volop. Het is 40 °C.
Zaterdag 11 maart dag 9 dogontrek
Het ontbijt bestaat vanochtend uit echte gierstepap en oliebollen.
De Dogon gebruiken alles van de gierst. Van de stengels worden dakbedekkingen
gemaakt voor de schuren en de togona. De bladeren zijn voor het vee.
Ook vandaag ga ik op de ezelskar. Bert loopt met de gids mee. Mijn been is
helemaal rood en dik en doet erg veel pijn. Ik heb de pest in dat ik niet mee
kan lopen. Maar ik kan beter nu wat rustig aan doen. Daar heb ik misschien de
rest van de vakantie profijt van.
We treffen elkaar weer bij de lunch in Yaba Talu. Hier verkoopt men prachtig
houtsnij werk. We zouden wel een paar beelden mee willen nemen. Hier zet ik een
kindje op de foto, het poept net en staat er vervolgens steeds lekker midden in.
Als een ouder zusje dit ziet maakt ze het weer schoon.
In de Dogondorpen maken en verkopen ze mooie Bogolanstoffen. De kleuren zijn
zeer natuurlijk. De witte katoenen stroken worden geverfd met verschillende
soorten modder en extracten van bladeren van de boababboom. Deze bladeren worden
eerst gekneusd en dan gekookt. De typische aardetinten maken de stoffen zeer
karakteristiek. De tekeningen zijn meestal geometrisch en worden in
verschillende lagen geschilderd om de diepe kleuren te krijgen. Ook in dit dorp
hangen mooi gekleurde doeken in aardetinten. Ook indigo stoffen zijn hier zeer
populair.
Bert gaat nog naar een museumpje boven in het dorp. Het is niet zo veel
bijzonders. Hij heeft geen zin om nog hoger te gaan naar de Tellemhuizen die
hier ook staan. Samen gaan we het dorpje nog even bekijken. Er staat een mooie
kleine moskee. Dan gaan we weer apart verder naar ons overnachtings campement in
Teli. We slapen een beetje buiten het dorpje Teli. Hier hebben we een African
douche. Een muurtje op schouderhoogte en een emmer water.
Zondag 12 maart Dag 10 Dogon- Sevare
We staan weer op tijd op, met het eerste hanengekraai.
Bert klimt naar boven naar het dorp Kanikombolé. Ze komen een fel discussierende
groep mensen tegen. Ze zijn bezig een huis te bouwen. Iedereen heft inspraak
over de plaats van het huis, hoe het er uit komt te zien. Maar dan is het daarna
goedgekeurd en helpt iedereen mee om het huis te bouwen. Hier dus zeker geen
lange wachttijden op uitspraken van bouwcommissies.
Ik moet op vervoer wachten. Om 9 uur komt er een busje aan rijden en ga ik
gelijk met de rugzakken een zeer steile weg naar boven op. Het busje ziet er
niet uit of dit goed zal gaan. Maar de motor moet beter zijn dan de buitenkant
doet vermoeden want ik kom zonder problemen aan in Kani Kombolé aan. Hier zit
Bert al te wachten.
We rijden naar het dorpje Songo. Ook hier
worden de katoenen stroken gemaakt. Deze stroken worden met 2 keer 40 draden
gemaakt. Acht is hier een “ heilig” getal. Kinderen spelen met fietsbanden en
een stokje. Ook worden sardineblikjes aan een touwtje meegetrokken en gevuld met
zand. Ook wordt er “paardje” gespeeld met een lange stok waar aan het einde een
dwarsstokje zit.
We lopen naar een plaats boven in het dorp, de Kondi Pegue, waar de
wandschilderingen te zien zijn, die ter gelegenheid van het besnijdenisritueel
op de rotswand werden geschilderd. Jongens die net besneden zijn, krijgen hun
eerste broek (ponu). Broeken worden niet afgedankt, maar doorgedragen. De zoon
van een overleden vader hoort de ponu van zijn vader, hoe versteld en versleten
ook, af te dragen. Hij laat ermee zien dat hij zijn vader eert.
Sibril
vertelt iets over de besnijdenis. In Mali is deze operatie vaak onderdeel van
een ritueel dat in het teken staat van de overgang van een kind naar
volwassene.
Het is de belangrijkste gebeurtenis in het leven van een kind. Bij de
besnijdenis offer je iets van je eigen bloed aan Ama. Hij heeft je immers het
leven gegeven en daar voor moet je hem bedanken. Het achterliggende idee van de
besnijdenis is simpel: bij de jongen wordt het vrouwelijke, de voorhuid, (die
als vagina wordt gezien) verwijderd en bij het meisje de clitoris, het
mannelijke. Als dit niet gebeurt dan blijft een kind onzijdig en zal niet als
volwassene worden beschouwd maar als een eeuwig kind.
De plaats waar de initiatie bij de jongens zich afspeelt, ligt meestal net
buiten het dorp, beschermd tegen nieuwsgierige toeschouwers, met name vrouwen.
Deze ligging symboliseert tevens de scheiding van de jongens van de
dorpsgemeenschap en van hun ouders. De afzondering schept een speciale band
tussen de jongens die samen worden besneden. De besnijdenis vindt bij de
zonsopgang plaats. De jongens worden één voor één op een steen gezet. Waarna de
smid met een speciaal mes de voorhuid afsnijdt. De voorhuid wordt op de grond
gegooid, zodat de aarde het bloed van de jongen opneemt als offer aan Ama. Je
moet stil blijven zitten als teken van moed, anders wordt je door iedereen
gepest. De wond wordt verzorgd met een mengsel van sesamolie en kruiden om het
bloeden te stelpen en de pijn te verzachten.
De besnijdenis wordt door de dorpssmid uitgevoerd, deze is tevens traditioneel
genezer en kenner van allerlei spirituele zaken. Ook werkt hij met ijzer en
vuur, dus is hij de aangewezen persoon om de besnijdenis bij de jongetjes uit te
voeren.
De ceremonies van jongens en meisjes zijn streng gescheiden. Deze ceremonie van
de jongens wordt iedere drie jaar gehouden. De laatste keer werden er 120
jongetjes besneden. De voorhuidjes worden gedroogd en bewaard in het “gina
huis”. Dit is het fetisjhuis van het dorp. Als jongens na 14 dagen een punt
boven aan de rots aan kunnen tikken en een steen met kracht weg kunnen gooien
zijn ze van binnen ook genezen . De jongens krijgen in een aantal dagen alle
belangrijke zaken bijgebracht die ze als volwassen man moeten weten. Dit leren
ze aan de hand van de tekeningen die hier op de rots zijn aangebracht Nadat hun
wonden zijn genezen maken de jongens instrumenten van kalebassen, het is net een
soort rammelaar, waarmee ze muziek maken. Ze mogen alleen tijdens de ze periode
gebruikt worden. Tussen de instrumenten liggen blaadjes basilicum om de
termieten te beletten aan de instrumenten te knabbelen.
Op de laatste dag van hun verblijf hier boven moeten de jongetjes naar het dorp
rennen. De eerste die aan komt krijgt een volle graanschuur, de tweede krijgt
twee koeien en de derde mag het mooiste meisje van het dorp trouwen.
De besnijdenis van de meisjes wordt met veel mysterie omgeven. Hoewel het
officieel verboden is, vertelt de gids dat het toch nog in het geheim gedaan
wordt. Hier worden geen grote feesten voor gegeven. Het is een zaak van de
moeder en degene die de besnijdenis uitvoert. Vaak is er ook een tante bij.
Zelfs schijnt er bij de eerste huwelijksnacht een tante bij te zitten.
De initiatie van de meisjes vindt plaats vanaf ze hun eerste menstruatie hebben.
Nu is ze klaar om te trouwen en kinderen te krijgen. Tijdens de initiatie mag
geen hulp van buitenaf worden ingeroepen, soms kwam het voor dat een meisje
overleed. Ze werd dan stiekem begraven en deed het dorp of ze nooit had bestaan.
Om dit te voorkomen hebben ze de besnijdenis losgekoppeld van de rest van de
initiatieceremonies. De meisjes worden nu besneden als ze 4 of 5 jaar oud zijn,
want op deze leeftijd herstellen ze sneller. De rest van de initiatie vindt
plaats na de eerste menstruatie. De initiatie van jongens en meisjes vindt nooit
in het zelfde jaar plaats, want dat brengt ongeluk.
De eerste vrouw waarmee een jongen trouwt, beslist de grootmoeder meestal. Wil
een man nog meer vrouwen dan mag hij die zelf uitkiezen. Maar de eerste vrouw is
de “baas” in het huishouden. Het meisje weet dat ze wordt uitgehuwelijkt, maar
pas na haar besnijdenis hoort ze aan wie.
Ook zijn er in de dorpen vaak huizen waar jongens bij elkaar wonen die nog niet
getrouwd zijn, maar toch niet meer bij hun moeder wonen. Vaak woont hier ook een
tante bij in. Deze huizen zijn te herkennen aan blauwe verf om de deur.
We gaan met de bus naar Bandiagaran, voor een welverdiende heerlijke lunch. Hier
vandaan is het niet zo ver meer rijden naar Sevaré. Waar we in dit toch wel
lekker luxe hotel Flandre een heerlijk koel biertje bestellen.
Vanuit Sevaré gaan we naar Mopti. Deze stad
ligt aan een samenloop van twee rivieren, de Niger en de Bani. De havenstad
vormt een belangrijke schakel in de handel tussen noord en zuid. Het is de derde
stad van Mali, iets kleiner dan Sikasso. We rijden over een 12 km lange dijk
naar Mopti. Omdat het nu de droge tijd is, zien we niets van de rijstvelden,
maar allen droge grond met wat grassprieten. De stad ligt in de Niger delta.
Tijdens een wandeling langs de haven kijken we onze ogen uit. Er is veel handel
en de pinasses worden uitgeladen. Mensen waden door het water naar de kant. De
pinasses die wegvaren zien er wel erg zwaarbeladen uit. Ook is er een drukke
markt rondom de haven. De mensen zien er allemaal erg fleurig uit. We lopen
langs de scheepswerf waar pinasses, gemotoriseerde houten boten, en de kleinere
piroques, uit enorme planken kunstig worden vervaardigd. Deze boten worden door
de Bozo gemaakt. Ook voor gerookte visjes kun je terecht bij de Bozo.
Bozo staan bekend als een vissersvolk en botenbouwers. Ze waren waarschijnlijk
het eerst in Mali. Ze leven voor het grootste deel in kleine dorpen op de oevers
van de Niger en de Bani. Tussen Bamako en Timboektoe. De kleuren van de boten
hebben geen speciale betekenis en dienen alleen voor decoratie. Het jaartal op
de boeg kan duiden op het bouwjaar maar geeft meestal het jaar van de laatste
renovatie aan.
Aan de kades staan alle mogelijk koopwaar opgestapeld. De Toeareg, de blauwe
mannen uit de Sahara verkopen er hun zoutplaten. Uit het noorden komen de fraai
gevlochten matten en manden. We hebben het warm en bekijken vanaf het terras van
Bar Bozo de bedrijvigheid in de haven nog eens goed.
Opgefrist gaan we op stap om wat souvenirs in te slaan. Bert wil graag een Dogon
deurtje hebben. We vinden er een. Als het om afdingen gaat, is Bert niet op zijn
best. Eigenlijk moeten we erom lachen: De verkoper heeft feilloos in de gaten
dat het uiterste bod is gedaan. Hij roept: Madam is not happy! It is a good
price, nou ja voor hem dan. De koop wordt dus gesloten en de deur goed
ingepakt.
We willen ook nog even op de andere markt kijken in het oude deel van de stad.
Hier verkopen de Artisans hun spullen. Het begin van de oude stad wordt
gemarkeerd door de opvallende oude moskee, gebouwd in Soedanese stijl. Momenteel
is de restauratie daarvan in volle gang. Al verhindert dit niet dat er ons
talloze keren door de bewoners van huizen rondom de moskee, een mooi uitzicht
vanaf hun dak op de moskee wordt aangeboden.
We zien veel mannen tegen de muur van de huizen zitten tegenover de moskee.
Opeens worden er hekken neer gezet en de straat afgesloten. Het blijkt dat men
de moskee niet in kan. De dienst wordt dus op straat gehouden voor de moskee.
Al dwalend door de oude stad lopen we langs prachtige uit leem opgetrokken
huizen vaak met meerdere verdiepingen. Een blik in het voorportaal verraadt het
beroep van de huiseigenaar: de smid, de leerbewerker, de kleermaker, de
pottenbakster, ze hebben allemaal hun werkplaats aan huis. Dit is een eeuwenoude
manier van werken die vaak overgedragen wordt van vader op zoon. Uiteindelijk
komen we op de markt terecht waar ze stoelen verkopen. We zien een mooie oude
stoel. Na het onderhandelen blijft er een gat van 3000 CFA´s over. De verkoper
ziet mijn doekje en wil dit graag als “cadeau” voor zijn vrouw er bij hebben.
Dat doe ik dus maar. Ook deze stoel wordt goed ingepakt. We lopen met onze
inkopen naar de taxi standplaats en nemen een taxi naar Sevaré terug.
We
rijden met de bus een stukje langs de Niger. Dan verruilen we de bus voor de
pinasse die ons naar Timboektoe zal brengen. De pinasse is uitgerust met
kussens. We zitten onder een overkapping van rieten matjes. We hebben ruim
uitzicht op het water en de omgeving. Het toilet bestaat uit een gat achterin de
boot, omringd door een houten schotje . We moeten op de rand van de pinasse hier
naar toe lopen. Gelukkig kun je je aan het dak vasthouden. Onze rugzakken liggen
boven op de “keuken”.
We varen door de binnendelta van de Niger, een uniek gebied in de Sahel dat een
maal per jaar onder water loopt en rijk is aan vis, wild, weidegrond en akkers.
Deze overstromingsvlakte is een interessant vogelgebied dat een thuis biedt aan
zowel watervogels als oever- en roofvogels. De vogels die zomers in Nederland
zijn schijnen hier te overwinteren.
De binnendelta is de thuisbasis van de Bozovissers en de Somono. Zij hebben
dorpjes gesticht aan de oevers van de Niger. Vaak gaat het om een klein aantal
langgerekte huisjes die achter elkaar op een strook land geplaatst zijn. Ze
hebben meestal geen vaste woonplaats, wanneer het waterpeil stijgt, trekken de
families naar verafgelegen visgronden en leven wekenlang op hun boot. Ze laten
hun huizen achter en komen er terug wanneer het waterpeil gedaald is.
Dar es Salaam is het eerste Bozodorpje dat we bezoeken. Hier ligt een
belangrijke maraboet begraven. Deze maraboets nemen een belangrijke plaats in.
Het zijn heilige mannen die als een soort mediair fungeren tussen het volk en
Allah. Al hebben hun activiteiten soms niet veel met de islam te maken zoals:
het voorspellen van de toekomst, het uitspreken van vloeken en het uitvoeren van
rituele genezingen. Toen de maraboet nog leefde kwamen de mensen hier naar toe.
Nu hij is overleden trekken de mensen zo langzamerhand weer weg uit het dorp. We
mogen het graf bezoeken, dit schijnt een hele eer te zijn. Want het graf van een
maraboet wordt als een heilige plaats beschouwd. Er hangt een muskietennet
overheen. Dit is omdat de maraboet volgens de gelovigen soms boven de grond
komt. Hij blijft dan binnen het net, anders zouden de mensen zo van hem
schrikken.
Er is heel wat te zien langs de Niger. We zien meestal erg kleine dorpjes.
Wanneer de dorpen door het wassende water onder lopen trekken de bewoners naar
hogere plaatsen. Nijlpaarden zie je vooral bij dorpen van Bozo omdat ze voor de
Bozo heilige dieren zijn en er dus niet op jagen.
We steken het Lac Debo over. Omdat het water van de Niger al aardig laag staat
kunnen we vandaag het dorp Niafunké niet halen. Volgens de gids is dit niet zo
erg omdat het er erg druk zal zijn. De beroemde Malinese zanger Ali Farka Touré
is deze week overleden en wordt vandaag in Niafunké begraven.
De bemanning van de pinasse zorgt voor een heerlijk avondeten bij een
kampvuurtje. We overnachten op de oever van de Niger in het zand.
Woensdag 15 maart dag 13 pinassetocht
Na een verschrikkelijk koude nacht zijn we blij dat het tijd is om op te
staan. We hebben alles aangetrokken wat we bij ons hadden. Maar we hadden
ijsvoeten. Als we weer even in beweging zijn warmen we al snel weer op. We
hebben 3 zaklampen meegenomen en deze hebben het verdorie alle drie begeven.
Gelukkig kunnen we van Henk een lamp lenen. Na alles weer ingepakt te hebben
stappen we weer op de pinasse. Hier krijgen we een ontbijt met stokbroodjes en
zowaar chocolade pasta!
We komen pas om 12 uur in Niafunké aan. Hier koopt de bemanning water en eten.
We blijven op de boot. Kinderen komen langs de boot en vragen om “bic, bidon en
argent”. Naar mate we verder stroomafwaarts varen zien we de oevers kaler
worden. Hier vind je de Peulnomaden met hun vee die maanden onderweg zijn op
zoek naar weidegronden voor hun kuddes.
Peul, zijn de veehouders die voornamelijk runderen houden. Ze kijken neer op
akkerbouw, veeteelt tuinbouw en visserij. Ook zij wonen vooral in en rondom de
Nigerdelta. Ze hoeden hun kuddes en bemoeiden zich weinig met de andere volken.
De Peul kwamen in de verdringing naarmate de akkerbouw activiteiten van andere
volken toenamen en plaatselijke heersers steeds hogere belastingen hieven. De
Peul verdreven de lokale heerseres en stichtten islamitische staten waar men
leefde volgens de islamitische wetgeving. Dit leidde tot de stichting van de
Peul-staat Masina, met Djenné als hoofdstad. Bij andere volken staan de Peul in
hoog aanzien.
De peul zijn te herkennen aan hun kleding en sieraden. Peulmannen dragen
karakteristieke punthoeden van riet en leer. De peulhoeden doen een beetje
chinees aan. Maar ook bij andere volken, bv de Dogon, zijn deze hoeden populair.
Peulvrouwen zijn te herkennen aan de zwarte rand om hun lippen. Ook onze kokkin
heeft deze zwarte rand. In december verzamelen de Peul zich massaal op
verschillende punten van de Niger delta om met tienduizenden stuks vee tegelijk
de Niger over te steken van de noordoever naar de zuidoever.
De dorpjes van de Bozo worden afgewisseld door de stadjes van de Songhai,
herkenbaar aan pareltjes van moskeeën en hun typische architectuur waarin veel
aandacht wordt besteed aan decoraties. De Songhai hebben het grootste gedeelte
van de handel op de rivier in handen. Boten volgeladen met hout zie je de rivier
afgaan op weg naar Mopti. Hun zeilen zijn vaak gefabriceerd van oude
rijstzakken. Naarmate we Timboektoe naderen worden de Arabische invloeden
duidelijker zichtbaar in de gelaatstrekken en kleding van de bevolking en in hun
huizen. Het landschap waar we nu doorvaren is vooral erg leeg, uitgestrekte
zandvlaktes met duinen die eindigen in de Niger.
Vandaag zij er veel nijlpaarden te zien. Er lijkt zelfs een kleintje bij te
zijn.
Ook vandaag wordt het campement niet gehaald. Weer slapen we op de oever. Maar
de bemanning blijkt 2 tentjes te hebben. Ooit gekregen van andere toeristen. We
loten wie de tweepersoons of de eenpersoons tent mag hebben. Wij loten de
éénpersoonstent. We gebruiken de binnentent en geven de buitentent aan Henk. Hij
heeft tenslotte zijn zaklamp aan ons uitgeleend.
De bemanning zorgt zelfs voor een emmer waswater. Kunnen we ons ook nog een
beetje opfrissen. We slapen heerlijk. Het is echt een stuk warmer zo´n
binnentent.
Om
6 uur stappen we weer op de pinasse. We moeten nog een stukje varen. We zien
hier ook de ronde nomadententen. Deze sluiten dan bij de bestaande dorpjes aan.
Ze vragen toestemming of hun vee op de groene vlaktes bij zo´n dorpje mag
grazen. Meestal is dat wel prima want dan wordt de grond weer bemest. Het
landschap is nu wel erg leeg. Er lijkt geen eind aan te komen. Aan het einde van
de middag naderen we Port de Korioume, de haven van Timboektoe. De laatste tien
kilometer leggen we per truck af. Dan komen we aan in de legendarische
karavaanstad gelegen aan de rand van de Sahara. Aan het begin van de stad staat
een poort. We stoppen even om hier een foto van te maken. Dan zijn we echt in
Timboektoe. In de stad die de grens vormt tussen twee werelden, het Arabische
noorden en het zwart-Afrikaanse zuiden.
We zetten de rugzakken op onze kamer en gaan direct Timboektoe verkennen. De
straatjes zijn van zand en het waait nogal. Het zand knarst ons al snel tussen
de kiezen.
We gaan in de “poulet d´or eten. De eigenaar vertelt dat hij in de band van Ali
Farka Touré heeft gespeeld. Er is hier zowaar een internet café. We mailen dat
het erg goed met ons gaat. We hebben het gevoel dat we een beetje heen en weer
zwaaien achter de computer. Dit zal wel door de dagen op de boot komen. In het
donker zoeken we onze weg naar het hotel Colombe. Het lopen gaat een stuk beter,
de dagen van rust op de boot hebben me goed gedaan.
Vrijdag 17 maart dag 15 Timboektoe
Er bestaan veel verhalen over de stad Tombouctou (Franse spelling). De srtad
is gesticht aan het einde van de 11e eeuw door de Toeareg om daar hun vee te
laten grazen. In hun afwezigheid gaven ze het beheer van het kamp aan een vrouw
die de naam Tomboutou zou hebben gehad. Deze naam betekent: “vrouw met de grote
navel”. Dit is niet zo raar in een land waar we heel veel kinderen met
uitpuilende navels zien rond lopen. In een andere versie heette de vrouw
Bouctou, dat samengevoegd met het berberse woord tim, plaats van Bouctou zou
betekenen.
Timboektoe groeide snel uit tot een handelscentrum. Zout uit de woestijn werd er
van de kamelen overgeladen op boten. Goud ging de omgekeerde weg. Aan het einde
van de 18e eeuw trokken de europesche ontdekkingsreizigers het binnenland van
Afrika in. De meeste waren echter al dood voor ze in de buurt van de goudstad
Timboektoe kwamen. Honger en ziektes sloegen toe. Wij brengen het er gelukkig
beter vanaf. Maar sinds die tijd is er hier niet zo veel veranderd volgens de
boeken. Misschien heerst hier daarom een bijzondere sfeer. Juist deze atmosfeer
en de indrukwekkende geschiedenis maken Timboektoe bijzonder.
We gaan naar de tourism office Tombouctou en halen een stempel in ons paspoort.
Het “echte” bewijs dat we hier zijn geweest. De man die hier zit heeft niet zo
veel te doen en is blij dat hij weer een praatje kan maken. Hij schrijft zijn
naam Mohamed er bij.
De stad bezit een mooie moskee de Djinguerebermoskee. Hier geen zandweggetje.
Rondom de moskee is alles keurig bestraat. Het blijkt dat president Ghadaffy
hier aan het eind van de maand op bezoek komt. Daarom is dit allemaal netjes
bestraat.
Al dwalend door de stad komen we langs
prachtige oude lemen huizen voorzien van Marokkaans aandoende ramen en deuren.
Sommige deuren zijn met metaal beslagen, waartussen rood textiel te zien is. Dit
is het symbool van de vechtlust van de inwoners van Timboektoe, die hun huizen
met hun eigen bloed zullen verdedigen.
Ergens heb ik de regels gelezen:
Salt comes from the north, Gold comes from the south,
Money comes from the country of white people,
But the words of God, Knowledge, Stories and nice folk tales,
Can only be found in Tombouctou"
Nu vind ik dat de eerste regels wel waar zijn, maar dat de kennis en het
woord van God alleen hier te vinden zijn………..
´s Middags eten we een speciaal gerecht, toukasso. Een bolbrood, wat een beetje
op een broodje bapao lijkt, overgoten met een pittige saus.
Aan het einde van de middag gaan we per kameel
naar een Toeareg kamp. Het jongetje dat bij mijn kameel loopt het Ibrahim. Na
een leuke waggelende rit op de rug van “het schip der woestijn” komen we in het
tentenkamp aan.
De Toeareg behoren tot de berber volken die vooral in de Sahara wonen. Ze hebben
van oorsprong een blanke Noord Afrikaanse huidskleur, maar door gemengde
huwelijken met zwarte afrikanen is de huidskleur van de Toeareg in de Sahara en
de Sahel steeds donkerder geworden. Toeareg zijn net als de Peulen, van oudsher
veehouders. Ze gaan nog een stap verder dan de Peul. Ook het dieet is aangepast.
Ze eten alleen vlees en melk. Ze houden geiten en kamelen. Koeien zijn minder
goed aangepast aan de hitte en droogte. Ze leiden een nomadisch bestaan, in de
winter zijn ze in de woestijn om daar hun kuddes te weiden, maar s´zomers is
daar geen voedsel voor het vee en trekken ze naar de randen van de Sahara, in
het geval van Mali naar de noordoevers van de Niger. De Toeareg zijn islamitisch
maar hebben een paar afwijkende kenmerken. Ze zijn monogaam, de vrouwen nemen
een belangrijke plaats in de maatschappij in en genieten een grotere vrijheid
dan bij de Arabieren. Bij de Toeareg zijn de mannen gesluierd en de vrouwen
niet. De mannen dragen vaak indigoblauwe gewaden.
De West Afrikaanse islamitische volken zijn doorgaans minder streng in de leer
dan hun Noord Afrikaanse en Aziatische geloofsgenoten. Gesluierde vrouwen zie je
nauwelijks in Mali en het drinken van alcohol is wijd verbreid. De seksuele
moraal is niet zo rigide als in andere islamitische landen. De zuiverste vorm
van de islam zie je bij de woestijn volken zoals de Toeareg en de Moren. De
Moren belijden de islam in grote lijnen zoals de Marokkanen. Ze zijn het enige
volk in west Afrika dat Arabisch spreekt.
Er wordt een schaap gevuld met cous-cous voor ons neer gezet. De kop is er
gelukkig af, maar de poten staan nog in de wegloopstand. Maar lekker is het wel.
We eten enorme stukken vlees. Eigenlijk vinden we het de lekkerste maaltijd van
heel Mali tot nu toe.
Na het eten begint de thee ceremonie. Hier gaan we maar eens goed voor zitten.
Water wordt in een blauw theepotje op gloeiende kooltjes aan de kook gebracht.
Als het water kookt wordt er een zakje thee bij gedaan. Als de thee kookt wordt
er een heleboel suiker bij gedaan. Als de thee nu weer kookt, wordt deze van
grote hoogte in een glaasje geschonken. Daarna wordt de thee vanuit het glas
weer terug gedaan in het theepotje. Dit wordt enkele keren herhaalt.
Uiteindelijk krijg je het eerste glaasje thee: Le thé du mort. Het is
verschrikkelijk bitter, ondanks al de suiker. Er wordt nu meer water in het
potje gedaan, maar geen nieuwe thee. Het volgende kopje heet le the du vie. Het
derde kopje na weer wat water erbij: le thé d´amour. Dit vind ik de lekkerste.
Na de thee kruipen we in onze lakenzak en slapen weer onder de sterrenhemel.
Gelukkig hebben we een deken. We willen de deken niet te goed bekijken. Het is
lekker warm en dat is voor nu het belangrijkste. Het zal vannacht afkoelen tot
12 °C. Dat hebben we niet verwacht. In een land waar het overdag boven de 40°c
is.
Als we wakker worden zien we dat de kleine
kinderen de restanten vlees van de schapenbotten kluiven. Wij verlaten het
Toearegkamp en rijden we per jeep naar het hotel om de bagage op te halen. We
verlaten de mystiek van Timboektoe. We moeten met de jeep een pont op om de
rivier over te steken. Het gaat niet helemaal goed en de wielen van de jeep gaan
naast het plankier. We vallen een beetje opzij, maar kunnen de jeep nog
uitkomen. Met vereende krachten wordt de jeep weer op zijn 4 wielen gezet en
probeert de chauffeur het nog een keer. Nu gaat het prima. We doorkruisen met de
jeep de woestijn om zo weer in de bewoonde wereld te komen. De route heet “la
route d´espoir”, de weg van de hoop. Het is echt hobbelig en soms gaan we off
the road. We hebben het wel erg warm. De ramen van de jeep zijn open, soms
hebben we een doek voor de mond als bescherming tegen het stof en of zand. Na
deze tocht over de Malinese piste realiseren we ons nogmaals hoe geïsoleerd
Timboektoe gelegen is.
Douentza is ongeveer 200km rijden. Het is een plaatsje dat de noordkant van de
Falaise markeert. Wat door elkaar gehobbeld komen we aan bij een eenvoudig
kampement. Je kunt ook hier op het dak slapen. Maar wij willen het niet weer zo
koud hebben en leggen onze lakenzakken beneden onder een afdakje neer.
We houden nog even een siësta en gaan hierna per ezelskar naar het dorpje
Fombori.
Hier klauteren we tegen de rotswand op naar boven. Ook hier zijn weer
Tellemgrotten. De schedels liggen er nog in. Ook zie je in een grot de
overblijfselen van een aangeklede man en vrouw liggen. Verder is het niet zo erg
bijzonder als je het in de Dogonvallei gezien hebt. Wel hebben we hier boven een
mooi uitzicht over het dorpje Fombori.
Zondag 19 maart dag 17 Douentza - Sevaré
We hadden vannacht wel op het dak kunnen slapen. Nu was het beneden wel erg
warm 24°C. Ook waren er veel muggen. We hebben ons met deet ingesmeerd en waren
te lui om de klamboe te pakken.
We rijden eerst naar het kleine museum van Fombori waar een unieke
Dogon-collectie staat. Ik loop wat door het dorpje. Een man biedt mij zijn geit
aan als vervoer terug naar Douentza. Maar we gaan met de bus naar Sevaré. Hier
komen we om half twee aan. We zijn hier verder erg lui. Gaan lekker wat lezen en
om rommelen. Gelukkig hebben we een kamer met airco. Hadden we het in de
woestijn en aan de Niger ´s nachts koud, hier is het erg warm.
We vertrekken al weer vroeg naar Djenné.
Onderweg stoppen we bij een steenfabriekje in Bonguél. Wat een zwaar werk doen
die mannen hier.
Sneller dan we verwachten zijn we bij de Bani. Het water staat zo laag dat de
bus er zo door heen kan rijden. Wij gaan met een piroque, maar nodig is dit
niet.
En dan zijn we in één van de mooiste steden van Afrika bekend om haar Soedanese
architectuur. Ook hier slapen we in een campement. Maar dit keer wel een luxe.
We hebben een eigen kamer. We gooien de rugzakken weer neer en vertrekken naar
de markt.
Eenmaal per week, op maandag, komen handelaren van heinde en verre naar de stad
om hun koopwaar aan te bieden op de markt. Deze markt is een van de mooiste van
Mali. De in- en uittocht van de markt is een fraai schouwspel van paarden- en
ossenkarren beladen met mannen, vrouwen en kinderen in hun meest prachtige en
kleurrijke kleding, met ingenieuze kapsels en bijzondere sierraden. De markt is
een bont spektakel van kraampjes, handelswaar en heel veel mensen. Iedere
bevolkingsgroep heeft er zijn eigen plaats: Bozovrouwen verkopen vis, de Peul
melkproducten en de Dogon uien. Het is een drukte van jewelste, de markt is
immers ook een ontmoetingsplaats om de laatste nieuwtjes te horen. We slenteren
tussen de mensen en hun koopwaar door. Kopen wat mango´s. Iemand heeft kennelijk
goed opgelet waar Bert zijn beurs stopt. Even later voelt hij een hand in zijn
zak. Hij geeft er een mep op. De jongen gaat er als een speer vandoor, zonder
beurs!
Ook bekijken we de drukte van boven. Voor 500 CFA´s (0,75 € ) mogen we op een
dak staan. De moskee is verboden voor niet moslims. Maar ook hier is geld het
smeermiddel om de moskee toch te kunnen bekijken. Nu is de prijs verhoogd naar
5000 CFA´s. We besluiten om het niet te doen. Na een paar uur zijn we doodmoe
van alle indrukken, geuren, kleuren en de warmte. Een jongen, die natuurlijk
studeert en vandaag op marktdag vrij is, wil ons ook wel de moskee in brengen.
Als we dat niet willen heeft hij nog een leuke tip. Zijn moeder heeft een
bedrijfje waar vrouwen collectief bogolans maken. De doeken zijn erg mooi, maar
we weten niet waar in huis we er een plaats voor hebben. Dus jammer, maar helaas
er wordt niets verkocht. Ook worden we door een gids gewaarschuwd dat er iemand
aan de rugzak van Bert zit te peuteren. We bedanken de man vriendelijk. Ze
zullen nergens bij kunnen komen. We lopen terug naar het campement.
´s Avonds eten we bij Chez Baba waar ook Djembé gespeeld wordt. Het gaat maar
door en is erg hard. We vinden het niet de moeite waard om er nog lang naar te
luisteren.
Dinsdag 21 maart dag 19 Djenné
We hebben niet veel geslapen vannacht, het was zo vreselijk heet. Na het
voor ons doen late ontbijt gaan we eerst de moskee vanaf een dak bekijken. De
zon is net op en daardoor heb je speciaal licht. Zo druk als het gister was, zo
rustig is het nu. Wat een verschil! We zien jongetjes met een blik in de hand om
eten vragen. Ze worden er door de maraboets op uit gestuurd om eten bij elkaar
te scharrelen.
Eenmaal
beneden lopen we door de straatjes van Djenné. Aan de buitenkant lopen de
kinderen naar school. Ze hebben de schriftjes niet in een tas, maar dragen ze op
het hoofd. Het lijkt wel grappig. We komen huizen versierd met Marokkaanse
vensters tegen. Niet voor niets heeft de Unesco de stad op de
wereldmonumentenlijst geplaatst. Dat Djenné van oudsher een grote bekendheid
heeft als religieus centrum merk je aan de vele koranschooltjes die de stad rijk
is. Vanuit de voorportalen hoor je het gemurmel van leerlingen die onder
toezicht van een maraboet de koran uit hun hoofd leren. Ook zitten ze soms op
straat tegen de huizen aan. Een enkele maraboet heeft een zweepje in zijn
handen. Wordt de islam er dan toch ingeslagen?
We dwalen nog een poosje rond en vinden het dan te warm worden.
De jongen bij het campement vraagt, als we terug zijn, weer of hij iets van ons
kan wassen. Bert zegt dat hij zijn broek morgen mag hebben. Ook vraagt hij of
hij niet met ons mee naar Nederland mag. Hij zou dan voor ons kunnen werken als
bediende. Hoe leg je aan zo´n jongen uit dat de mensen die hier komen in zijn
ogen schatrijk zijn, maar dat we ons in Nederland geen bediende kunnen
veroorloven?
Na weer een warme nacht met weinig slaap
stappen we vroeg in de bus naar Ségou. De jongen van de broek zien we niet en
leggen de broek maar op het bed neer. Als we net in de bus zitten komt hij
aanrennen en bedankt Bert.
Het is een lange warme rit. Maar we zien weer veel onderweg. Bij de plaatselijke
controleposten dringen de kinderen weer om de bus heen om hun waar te verkopen.
Om 3 uur zijn we er. Dit keer hebben we een heerlijk hotel met zwembad.
We doen verder niets meer en installeren ons met een koud biertje op een soort
ligstoel. Lekker wat lezen en zo nu en dan zwemmen. Dit is nu echt vakantie!
´s Avonds lopen we naar het restaurant aan de Niger. De huizen die hier staan
hebben een rode kleur, maar zijn wel van leem. Onderweg zien we de zon
ondergaan. We hebben gelezen dat dit indrukwekkend moet zijn. Maar erg
spectaculair is het vandaag niet.
Donderdag 23 maart Dag 21 Ségou
We slapen lekker uit en dwalen door de stad. Ségou is een décor van stoffige
straatjes, talrijke ezelskarren en plaatselijke markten waaronder die van het
aardewerk. Vrouwen uit omringende dorpen brengen hun potten en schalen naar
Ségou waar het voor een habbekrats verkocht wordt. Het is de stad van de Bambara,
van oorsprong landbouwers. Op de markt ziet Bert een horlogemaker zitten. Hij
heeft toevallig zijn horloge in zijn zak zitten. Hij vraagt om een nieuw
pennetje. Na enig zoeken wordt de juiste maat gevonden. Bert weer helemaal
gelukkig. Hij heeft er een hekel aan om zonder horloge te lopen.
De Djoliba zoals de Niger hier wordt genoemd, speelt een belangrijke plaats in
het leven van de bevolking. Vrouwen doen er de vaat, herders wassen er hun
schapen, de trotse bezitter van een brommer geeft hem hier een goede
schoonmaakbeurt, kinderen spelen er in het water. Aan de oevers hebben de Bozo
en de Somono zich geïnstalleerd. Hun bestaan is gebaseerd op vis en visvangst.
Overdag repareren de mannen hun netten en boten, visfuiken worden uitgezet. De
vrouwen maken visvoer en assisteren hun mannen tijdens de visvangst.
Vrijdag 24 maart dag 22 Ségou - Bamako
Vandaag gaan we per bus naar Bamako terug. We zijn er om 12 uur. We gaan
naar het centrum voor de laatste inkopen. We komen in een beetje obscure bar
terecht. Ze verkopen hier wel een lekker koel biertje. Er zit een dame met een
oud mannetje. De dame gooit zich vol met gin die in plastic zakjes zit. We
wachten niet af tot ze helemaal dronken is. En dit allemaal in een islamitisch
land.
Als we richting markt lopen, komen we langs een straat waar vrouwen met
meerlingen zitten. Twee-en drielingen. Ze vragen om geld voor eten voor de
kinderen. Dit hebben we nergens eerder gezien.
We moeten nog wel wat geld wisselen. Maar het is vrijdagmiddag, dus tijd voor
het gebed. De banken zijn gesloten. Dus moeten we maar op straat wisselen.
Dit gaat even mis. Een toeareg haalt een mannetje op die wel euro´s voor CFA´s
wil wisselen. Nadat we met de rekenmachine een koers van 65.600 hebben
afgesproken haalt de man het geld uit zijn zak. Opeens pakt een voorbijkomende
man zomaar een biljet uit de handen van de verkopende man. Oeps, dat is nou net
de bedoeling niet. We denken dat wij dit wel zullen moeten betalen. Maar de man
vraagt ons of we meegaan met hem naar het “bureau”. We denken dat hij het
politie bureau bedoelt. Maar hij wil graag dat we meegaan naar het
wisselkantoortje. Dan kunnen wij bevestigen dat hij is bestolen. We lopen met
hem mee door een wirwar van steegjes. Even bekruipt ons een gevoel van: gaat dit
wel goed? Maar we komen echt in een wisselkantoortje terecht. Ons biljet van 50€
wordt zelfs hier tegen een blauwe lamp gehouden.
We kopen nog twee mooie lappen stof voor tafelkleden en dan hebben we genoeg
souvenirs.
Zaterdag 25 maart dag 23 Bamako
We hebben geen zin om nog een dag in Bamako rond te slenteren. Eigenlijk
hebben we alles wel gezien. We gaan naar een hotel waar ze een zwembad hebben.
Hier blijven we de hele dag wat rond hangen. De rijke Malinezen komen hier ook.
De entree is omgerekend 3 euro´s, wat voor hier natuurlijk best veel is. De
kinderen krijgen zwemles.
Aan het eind van de middag gaan we terug naar ons hotel en pakken de rugzakken
in en vertrekken om 12 uur ´s nachts naar het vliegveld.
Zondag 26 maart dag 24 Bamako-Amsterdam
Bij het inchecken moeten we lachen. De dame achter de computer spreekt geen
Engels. Ze maakt ons duidelijk dat we beide rugzakken op de weegschaal moeten
zetten. Maar de “veiligheidsman” die er naast staat, vindt dat de rugzakken één
voor één gewogen moeten worden. Het wordt bijna een komische act voor twee
personen. Dame: allebei er op, heer haalt er weer één af. Dit wordt drie keer
herhaald. We weten nu dat onze rugzakken respectievelijk 17 en 19 kg zijn. Niet
gek met een deur en stoel er in.
Ook worden we 4 keer gecontroleerd. Maar geen enkele controle deugd. Aan het
einde blijkt dat ik Bert zijn ticket heb en hij de mijne. Uiteindelijk komen we in de vertrekhal. Opeens wordt er omgeroepen dat de bagage
nog een keer gecontroleerd moet worden of iets dergelijks. We moeten op het
platform onze bagage aanwijzen en dan worden de rugzakken ergens anders
neergelegd. We hopen dat het goed komt. Maar ja, als ze later dan wij aankomen
in Nederland, is dat niet zo erg.
Na een half uurtje vertraging stappen we in het vliegtuig naar Casablanca. Hier
stappen we over in het vliegtuig naar Amsterdam. Heel toepasselijk staan de
letters NL op het vliegtuig van Maroc Air. Boven Amsterdam blijven we nog een
kwartiertje cirkelen en dan landen we op schiphol.
Onze kinderen staan op ons te wachten en we zijn blij dat we elkaar weer zien.
Thuis staan mooie bloemen als welkom thuis.
Na een paar dagen overdenken we onze vakantie in een land waar leven op een
bepaalde manier zoveel eenvoudiger is, waar er vaak niets te kiezen valt, waar
het simpel draait om jezelf en je familie in leven te houden en het gewoon met
elkaar goed te hebben.
We hebben ons in de Dogonvallei gerealiseerd: je moet hier je enkels echt niet
breken, want dat komt nooit meer goed! Tegelijkertijd ervaar je hoe rijk,
betekenisvol en geborgen het leven daar is. Rijk aan tradities en rituelen,
betekenisvol in alle dagelijkse voorwerpen en handelingen, geborgen en
overzichtelijk voor de kinderen die er opgroeien. Maar ook hoe de vrouwen
zwoegen, de ontoereikende gezondheidszorg, de wetenschap dat hier jongens en
meisjes besneden worden?
De kijk op het leven heeft zoveel te maken met de plaats waar je geboren bent op
deze aardbol, met de cultuur waarin je bent opgegroeid en die daarmee je
wereldbeeld vormt.
Het is nauwelijks te geloven en soms moeilijk te accepteren, dat die twee zo
heel verschillende werelden slechts 8 uur vliegen van elkaar verwijderd zijn.
|